De Orde van Sint-Mauritius en Sint-Lazarus werd op 27 december 1816 door Victor Emanuel van Sardinië ingesteld als een Hof- of Adelsorde. De Orde ging terug op de veel oudere, door Amadeus VI van Savoye gestichte Orde van de Verkondiging die onder Emmanuel Philibert II van Savoye in 1572 weer aan de vergetelheid werd ontrukt. In dat jaar werd de Orde met de oude Kruisridderorde, de Orde van Sint-Lazarus, verbonden. Deze Orde bezat rijke commanderijen. Paus Gregorius XIII keurde de fusie in een Pauselijke Bul goed. De Orde had het karakter van een Ridderlijke Orde en de Ridders moesten acht “kwartieren” of adellijke overgrootouders kunnen aantonen. De Orde had een militair en geestelijk, streng katholiek, karakter. In 1816 werd de Orde een moderne Orde van Verdienste. Er waren drie graden en enige karaktertrekken van de oude adelsorde bleven behouden.
De Orde kwam met de Italiaanse monarchie in 1947 ten val maar de afgezette Koning en de pretendenten bleven de Orde als hun huisorde verlenen. De Orde van Sint-Mauritius en Sint-Lazarus is nu een internationaal actieve Ridderlijke Orde en heeft het oude dynastieke karakter niet verloren (Stair Sainty, 2006). Er zijn over de gehele wereld commanderijen die zich voor liefdadigheid en het propageren van de rechtzinnige katholieke leer inzetten (bron: Wikipedia).
R.A.U. Juchter van Bergen Quast is lid van deze Orde.
Literatuur
Guy Stair Sainty en Rafal Heydel-Mankoo, World Orders of Knighthood and Merit, Burke’s Peerage & Gentry (UK) Limited 2006.
The Baron’s coat of arms, as issued in 1790, augmented with a chief of gold ermine, has been registered by the Department of Arts and Culture of the Republic of South Africa and published in the Government Gazette No. 37653 of May 23, 2014, under Government Notice No. 380, for members of the Family Association of the Barons Von Quast (Familienverband der Freiherren von Quast). The description is included in the Government Gazette No. 37307 of February 14, 2014, No. 108.
The family association Familienverband der Freiherren von Quast was founded to unite the individuals (also being name bearers) who are related to Johann Anton Freiherr von Quast and bear the title Freiherr (Baron) and the predicate von. The association was established under Swiss law.
In de “Kieler Nachrichten” vom 27 januari 1952 wordt verslag gedaan van een bijzondere ontmoeting tussen twee leden van de familie Juchter, te weten Pieter Juchter uit Nederland en Arved Juchter uit Riga. De Nederlandse Juchters komen via Jever uit Edewecht. De Juchters uit Riga komen uit Ostland. De verwandschap moet meer dan 700 jaar terug liggen.
Die Zwillinge von Riga (von Ludwig Finck)
Als Mynheer Pieter Juchter aus Amsterdam, ein Kaufmann, auf seiner ersten Fahrt an die Ostsee in Riga an Land ging, wurde er von einem behäbigen Einwohner begrüßt: “Tag, Herr Juchter!” Er glaubte, sich verhört zu haben und wunderte sich, dass hier jemand seinen Namen wissen sollte, wo er doch völlig unbekannt sein musste. Er begann aber an seinem Verstand zu zweifeln, als er durch die Straßen der Stadt schlenderte und hier und dort den Hut lüften musste, weil er überall freundlich mit “Guten Morgen, Herr Juchter!” angesprochen wurde. “Habe ich eine Visitenkarte an mir?”, fragte er sich, “bin ich durch einen Steckbrief voraussignalisiert worden?”
Als er zum siebenten Male so angegrüßt wurde, stand er still und fragte den Herrn: “Bitte, woher kennen Sie mich?” Der Angesprochene machte ein Gesicht, als sei er nicht ganz bei Trost. “Aber ich werde doch noch Herrn Juchter aus der Grafenstraße kennen. Waren Sie verreist?” “Ich heiße wohl Juchter”, erwiderte Mynheer Pieter, “aber ich bin zum ersten Male in meinem Leben in Riga. Ich wohne in Amsterdam”.
Der Rigaer wollte sich schief lachen. “Sie belieben zu spaßen, Herr Juchter, oder Sie sind Nachtwandler. Sind wir nicht vorige Woche noch im Hotel ’Schwarzer Adler’ zusammengesessen? Haben Sie Ihr Gedächtnis verloren?” “Dann muss ich einen Doppelgänger in Riga haben”, durchfuhr es Pieter. “Wollen Sie mich”, bat er, “nun ja, in meine Wohnung führen?” Und der Einheimische führte ihn und er war starr, als er im Hause Schlossstraße 17 (Pils Straße) zwei Männer sich gegenüber sah, die, wenn auch in verschiedenen Kleidern, ein und dieselbe Person zu sein schienen– Brüder, Zwillinge, selbst aufs höchste betroffen: Arved Juchter aus Riga und Pieter Juchter aus Amsterdam. Sie hatten die gleichen hellblonden Haare, die stahlblauen Augen, die schmale scharfe Nase. Sie konnten einander selber verwechseln.
Ein Gespräch war rasch im Gange, Die Herren hatten sich erst mit Staunen betrachtet wie in einem Spiegel und stellten nun Fragen aneinander, als wären sie vor Jahren auseinander gegangen usw.
Mevrouw Livia Juchter, schoondochter van de Riga-Juchter was getuige van de ontmoeting en schreef later: “Es muss im Jahre 1910 gewesen sein, als die beiden sogenannten Zwillingsbrüder sich kennen lernten. Damals war mein Schwiegervater schon ein alter Herr und Pieter Juchter etwas jünger. Die Schwiegereltern kamen zum Abendbrot mit dem Hollandgast zu uns. Es wurde ein äußerst interessanter und gemütlicher Abend mit Vergleichsanstellungen in Bewegung und Gewohnheiten. Sogar die auffallend gekrümmten kleinen Finger der beiden Herren erregten Verwunderung. Tatsächlich, man konnte nur staunen.”
Bron: Juchter-Juechter: Die Geschichte eines alten Oldenburger Geschlechtes in 6 Abschnitten; Hinrich Tönjes Diedrich Juechter, Hamburg 1959.
Z.H. Rajah Sir Charles Vyner de Windt Brooke (1874-1963), Rajah of Sarawak, Knight Grand Cross Most Distinguished Order of Saint Michael and Saint George, zn. van Sir Charles Johnson-Brooke, Rajah of Sarawak, en van Margaret Alice Lili de Windt.
De relatie tussen de familie Quast en de blanke radjas van Sarawak loopt via de familie De Windt. Jan Frederik Quast, geb. Curaçao 2 mei 1778, overl. ald.12 aug. 1811, tr. Johanna Elisabeth Semerel, ged. Curaçao 21 jan. 1780, begr. ald. 20 dec. 1814, dr. van
Pieter Mooy en Anna Cornelia de Windt. Pieter Frederik Quast, geb. Curaçao 24 sept 1828, griffier Hof van Justitie te Willemstad, overl. ald. 29 okt. 1890, tr. Curaçao 14 maart 1849 Johanna Catharina Neuman, geb. Curaçao 10 mei 1828, overl. ald. 6 nov 1889, dr. van Johan Frederik en Jannetje Magdalena de Windt. In het uitgebreide werk van voormalig staatssecretaris, M.R.H. Calmeyer, en voormalig secretaris van de Hoge Raad van Adel, O. Schutte, is de genealogie De Windt gedetailleerd opgetekend.
James Brooke (Benares, India, 29 april 1803-11 juni 1868), Knight Commander of the Order of the Bath (1848), werd bekend als de eerste blanke radja van Sarawak. Brook werd geboren uit een familie van Britse koloniale ambtenaren en volgde een militaire opleiding. Na de dood van zijn vader in 1835 benutte hij zijn erfenis om een schip uit te rusten en op avontuur te gaan. Hij belandde in Nederlands-Indië, waar hij van gouverneur-generaal Eerens een vrijpas kreeg voor Borneo. Nederlandse bestuursambtenaren gaven hem aanbevelingsbrieven mee. In 1838 kreeg hij vaste voet op Noord-Borneo door zijn hulp tijdens de strijd van de Sultan van Brunei met de Iban stammen (koppensnellers). In 1841 kreeg hij daarvoor een benoeming tot radja.
Charles Brooke (3 juni 1829-17 mei 1917) was radja van Sarawak van 3 augustus 1868 tot aan zijn dood in 1917. Hij volgde zijn oom James Brooke op als tweede blanke radja van Sarawak. Charles werd geboren als Charles Anthoni Johnson in Burnham-on-Sea, Somerset in Engeland als de zoon van Francis Johnson en zijn vrouw Emma Brooke, de jongere zus van James Brooke. Francis en Emma hadden elf kinderen en Charles was nummer vijf. Charles verhuisde naar Sarawak en in 1865 benoemde radja James Brooke hem tot zijn opvolger. In 1869 trouwde hij met Margaret Alice Lili de Windt, ze kregen zes kinderen, van wie er drie de kindertijd overleefden.
Dayang Ghita Brooke (1870-1873)
James Harry Brooke (1872-1873)
Charles Clayton Brooke (1872-1873)
Charles Vyner Brooke (1874-1963)
Bertram, Tuan Muda (1876-1965)
Harry Keppel Brooke, “Tuan Bongsu”, youngest lord (1879-1926)
Charles zette het werk van zijn oom verder en vocht tegen piraterij, slavernij en koppensnellers. In 1891 opende hij het Sarawak Museum, het allereerste museum op het eiland Borneo. Toen Charles in 1888 stierf was Sarawak een protectoraat geworden van het Verenigd Koninkrijk. Dit bleef het tot net na de Tweede Wereldoorlog en het werd opgenomen in de Federatie van Maleisië. Sarawak is meer dan veertig jaar een koninkrijk geweest en in totaal heeft hier meer dan honderd jaar een blanke radja aan het hoofd gestaan.
Bronnen:
S. Baring-Gould & C.A. Bampfylde. A History of Sarawak Under its Two White Rajahs, 1839-1908. London. Henry Sotheran. 1909.
Nigel Barley. White Rajah: a biography of Sir James Brooke. Little, Brown & Co., London, 2002.
W. Batty-Smith, MBE, FRPSL. Sarawak: The Rajah’s Officers 1841-1946. Nigel Batty-Smith, Charnage, Wilts., 1999.
G.E. Brooke. Brooke of Horton in the Cotswolds, with notes on some other Brooke families. Methodist Publishing House, Singapore, 1918.
Margaret Brooke. Good Morning and Good Night. Constable and Co., London, 1934.
Margaret Brooke. My life in Sarawak by the Ranee of Sarawak. Oxford University Press, Singapore, 1986.
Sylvia Leonora (Brett), Lady Brooke. Queen of the Head-Hunters: the autobiography of H.H. The Hon. Sylvia, Lady Brooke, Ranee of Sarawak. Sidgwick & Jackson, London, 1970.
Gottfried Ludolf Camphausen (Hünshoven, 10 januari 1803 – Keulen, 3 december 1890)
De relatie met de bankier en politicus G.L. Camphausen loopt via Ds. Antonius Quast, geb. Odenkirchen, ged. Wickrathberg 19 juli 1682, student te Duisburg 19 sept. 1699, rector Latijnse school te Wickrathberg 1710 tot 1718, predikant te Schwanenberg (Reichsherrschaft verbonden met Wickrath) 1718, overl. ald. tussen 26 mei en 17 dec. 1751, tr. le Wickrathberg 16 jan. 1707 Agnes Camphausen, ged. Wickrathberg 15 juni 1687, overl. na 12 okt. 1710, dr. van Claas en Dreutgen Schmasen; tr. 2e Wickrathberg 4 dec 1712 Johanna Elisabeth Herminghausen, geb. Gladbach omstr. 1688, lidmaat Gladbach 1 april 1708, overl. Schwanenberg 4 dec. 1779, dr. van Ds. Johann Peter en Johanna Lüps.
Gottfried Ludolf Camphausen (Hünshoven, 10 januari 1803 – Keulen, 3 december 1890) was een Pruisisch bankier en politicus. Gedurende de Maartrevolutie van 1848 was hij premier. Hij was de broer van de minister van Financiën Otto von Camphausen.
Camphausen werd in 1803 geboren als zoon van een olie- en tabakskoopman. Na een gymnasiumopleiding te Weilburg en een vakopleiding als koopman te Düsseldorf kreeg hij in 1821 een baan in het bedrijf van zijn vader. In Keulen, waar hij sinds 1830 woonde, richtte hij met zijn broer August Camphausen een oliemolen op. In 1840 begonnen de broers de bank A. und L. Camphausen. Door zijn het algemeen nut beogende activiteiten (onder andere de aanleg van spoorwegen) in hoog aanzien, werd hij lid van de Keulse Stadsraad en (1833) van de Kamer van Koophandel en Industrie aldaar. In 1835 werd hij de eerste president van de Rheinische Eisenbahngesellschaft. Van hem stamt het idee van de IJzeren Rijn.
Camphausen werd in 1842 lid van de Provinciale Landdag van de Rijnprovincie en in 1847 van de Verenigde Landdag, waar hij zich, hoewel hij op de achtergrond bleef, een groot vertrouwen bij zowel liberalen als hof verwierf. Middenin de Maartrevolutie werd hij, als liberaal, op 29 maart 1848 tot premier van Pruisen benoemd. In deze hoedanigheid probeerde hij Pruisen tot constitutionele monarchie te maken. Zijn populariteit verdween echter snel en toen zijn door David Hansemann opgestelde ontwerpgrondwet geen bijval vond, trad hij reeds op 20 juni af. De uitnodiging van de regent aartshertog Johan lid te worden van de provisorische Rijksregering sloeg hij af. Hij werd echter wel Pruisisch afgevaardigde bij de regering te Frankfurt, waar hij al te democratische tendensen en de rijksgrondwet bestreed en zich vóór een bondsstaat onder Pruisische leiding uitsprak. Toen de regering van Friedrich Wilhelm von Brandenburg eind 1849 een andere richting insloeg, nam hij zijn ontslag. Als lid van het Erfurter Parlement verdedigde hij zonder succes de daar voorgestelde federale grondwet. In 1850/1851 was hij nog lid van de Pruisische Eerste Kamer. Hij keerde daarna terug naar zijn bank, maar trok zich kort daarop geheel uit het openbare leven terug. Hij stierf in 1890.
De broer van G.L. Camphausen werd geadeld door middel van de verlening van de Orde van de Zwarte Adelaar van Pruisen in 1896. Opvallend is wel dat de familie in de zeventiende eeuw al met het predicaat “von” voorkomt, hetgeen duidt op oudere adeldom [(Geschichte der ehemaligen Herrschaft und des Hauses Odenkirchen (nader citeren)]
Lit.: Der Reichsfreiherr wollte es nicht gewesen sein! Seine Rolle bei der Heirat des Gerhard Camphausen aus Wickrathberg und der Sibylla Schippers aus Wickrath im Jahre 1743, Mitteilungen der Westdeutschen Gesellschaft für Familienkunde; 46 = Jg. 101 (2013),4, S. 98-102.
In Nederland’s Patriciaat worden genealogieën opgenomen van families die tenminste gedurende de laatste 150 jaar onafgebroken een vooraanstaande rol in de Nederlandse samenleving hebben gespeeld. Ze treden tot op de huidige dag op de voorgrond met prominente bestuurders, wetenschappers, officieren of zakenlieden.
In 1910 begon D.G. van Epen, directeur van de N.V. Centraal Bureau voor Genealogie en Heraldiek, met de uitgave van Nederland’s Patriciaat. Na zijn overlijden in 1930 werd de uitgave van Nederland’s Patriciaat voortgezet door de daartoe gevormde Stichting Nederland’s Patriciaat en vanaf 1945 door de Stichting Centraal Bureau voor Genealogie. Inmiddels zijn de genealogieën van bijna 1.800 geslachten in de reeks gepubliceerd (bron: Centraal Bureau voor Genealogie).
De familie Juchter van Bergen Quast is een aantal keren gelieerd aan families die in Nederland’s Patriciaat zijn opgenomen (jaargang, jaar, familie – relatie met familie):
Ds. Antonius Quast (1682-1751) trouwde (2e) met Johanna Elisabeth Herminghausen (1688-1779). Zij was de dochter van Ds. Johann Herminghausen en Johanna Lüps. In het omvangrijke werk van historica Dr Ilse Barleben (1937) is een fragment-genealogie van de familie Quast opgenomen. De familie Lüps was een familie van industriëlen. In de negentiende eeuw verwerft de familie Lüps het kasteel Biljoen.
Kasteel Biljoen ligt tussen Veluwe en IJssel nabij het Gelderse Velp in de gemeente Rheden. Dit cultuurhistorische Edele Huis uit de 16e eeuw werd door Karel van Gelre, hertog van Gelre en graaf van Zutphen omstreeks 1530, deels met bouwmaterialen van het nabijgelegen kasteel Overhagen gebouwd op het landgoed Broekerhof (of Broeckerhoeve), dat in 1076 door keizer Hendrik IV aan het kapittel van St.-Pieter te Utrecht was geschonken.
In 1848 koopt baron van Hardenbroek (1807-1871), kamerheer van koning Willem III der Nederlanden, het kasteel. Hij stelde het in 1849 tijdelijk ter beschikking aan Anna Paulowna, de weduwe van koning Willem II. In 1872 verkoopt hij het grootste deel van Biljoen aan een Duitse industrieel J.H.W. Lüps. Hierdoor blijft het geheel uiteindelijk geheel behouden. Gedurende vier generaties blijft het kasteeldomein eigendom van de familie Lüps, die het geheel gedurende 139 jaar uitzonderlijk goed weten te bewaren, tot de laatste mannelijke erfgenaam in 2006 overlijdt. In 2008 wordt dit unieke 162 hectare grote culturele erfgoed, met de steun van de Provincie Gelderland en bijdragen van onder andere het Prins Bernhard Cultuurfonds door de stichting Het Geldersch Landschap en Geldersche Kasteelen in zijn geheel verworven. Hierdoor kan het kasteel in zijn oude glorie worden hersteld.
Literatuur: Dr I. Barleben, Geschichte der Familie Lüps, Düsseldorf 1937; A.A. Vorsterman van Oyen, Stam- en wapenboek van aanzienlijke Nederlandsche familien, Groningen 1885-1890.
Landgoed Niederheid heette oorspronkelijk ‘Heiderhof’ en ligt in de buurt van wat vroeger het dorp Holthausen was. De naam was aan de natuur te danken, die destijds veel heide bevatte. Niederheid was een riddervrij (“Ritterfrei”) landgoed, ook genoemd “Sattelhof“. Door J.A. Freiherr von Quast werd de naam “Niederheid” aan het landgoed gegeven, die als zodanig in gebruik kwam.
Havezate Oosterbroek van A.H. van Bergen, heer van Oosterbroek
Havezaten
In de 17e eeuw mocht ook de Drentse adel zich verenigen in het ridderschap, het bestuur van Drenthe en medebestuur van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Om tot het ridderschap toegelaten te worden moesten de ouders van adel zijn en in het bezit zijn van het recht op havezate, gebaseerd op verdedigbaarheid en grootte van het huis. Hiermee werd de havezate een riddermatig goed. Havezaten kenden een vrijstelling van belasting, om die reden was het aantrekkelijk om aangemerkt te worden als eigenaar van een havezate. Door discussie in de ridderschap over de hoogte van de belasting die niet eigenaren van havezaten moesten opbrengen, werd er in 1644 besloten geen nieuwe havezaten meer te benoemen. Eind 17e eeuw werden er 18 havezaten erkend. Tot aan de 18e eeuw veranderde deze lijst nog enkele malen. In de 17e eeuw werden er nog twee ‘vergeten’ havezaten toegevoegd en later werden rechten verkocht of verhuisden ze naar een ander huis. Het maximum van 18 havezaten is altijd in stand gebleven.
De term Havezate is er een die ook buiten Drenthe wordt gebruikt. In Gelderland en Overijssel kwam de naam ook al van oudsher voor. Van oorsprong werd het met name gebruikt voor een boerderij met landerijen, maar later werd de term ook gebruikt voor de woning van edelen en adel. Ook in Gelderland en Overijssel werden de eigenaren van een havezate opgenomen in het Ridderschap. De term lijkt ten tijde van het heerschap van de Heren van Gelre in Drenthe te zijn ingevoerd. (bron: Linda Driesen – van der Male)
Oosterbroek
Oosterbroek is een havezate nabij de plaats Eelde in de Nederlandse gemeente Tynaarlo en was in bezit van de fabrikant Andries Heeres van Bergen. De havezate Oosterbroek wordt in het begin van de 17e eeuw voor de eerste maal vermeld op de lijst van Drentse havezaten. De naam verwijst naar de ten oosten van Eelde gelegen moerassige gebieden in het stroomdal van de Drentsche Aa. Oosterbroek is een havezate, die al in het begin van de 17e eeuw als zodanig genoemd wordt. Maar als versterkte woonplaats is het waarschijnlijk nog veel ouder.
Voormalige bewoners zijn onder meer Steven Horenkens en de familie Van Welvelde. In 1781 koopt Tonco Modderman de havezate. Hij zorgt ervoor dat Oosterbroek landschappelijk drastisch verandert. Het wordt meer een buitenhuis en de omgeving wordt in klassieke stijl ingericht. Er komen strakke lanen (de huidige Molenlaan en Kerklaan), een sterrenbos en een moestuin.
In 1830 wordt de havezate door Wiardus Hora Siccama (getrouwd met een dochter van Modderman) naar een hoger, en dus droger deel verplaatst. Ook de omgeving krijgt een opknapbeurt. Naar de mode van die tijd wordt een parkbos aangelegd in de romantische Engelse Landschapsstijl.
Heuvels, waterpartijen en slingerende wegen geven het gebied een heel natuurlijk aanzien. Aan die tijd herinnert nu nog een prachtige seqoia. In 1922 wordt de havezate door brand verwoest. In 1924 is Oosterbroek op kleinere schaal herbouwd.
In het koor van de dorpskerk van Eelde bevindt zich de herenbank van Oosterbroek met de wapens van de families Van Welvelde en Burmania in één ovaal schild, omgeven door engelfiguurtjes onder een kroon. Als schildhouders fungeren twee leeuwen. Deze herenbank maakt deel uit van een hoge lambrisering en een rondlopende bank.
Tussen 1972 en 2008 verschenen in de reeks Genealogisches Handbuch des Adels, die wordt uitgegeven door de Stiftung Deutsches Adelsarchiv, 17 delen van het bekende Adelslexikon. In dit Adelslexikon werden alle “noch blühenden oder nach 1800 erloschenen” Duitse (en Oostenrijkse) adellijke geslachten opgenomen. In 2012 verscheen een 440 pagina’s tellende 18e deel dat geheel bestaat uit een index op de eerdere 17 delen: Adelslexikon Band XVII, Band 151 der Gesamtreihe Genealogisches Handbuch des Adels, Starke Verlag, Limburg an der Lahn 2012. De index heeft vooral grote waarde omdat het een volledige ontsluiting is op alle samenstellende delen van meervoudige namen. In deel XI (2000) is het onderhavige geslacht Quast opgenomen.
Afscheidsbezoek van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen Z.E. Speekenbrink aan de Marinierskazerne Suffisant.
Historici, kunsthistorici en genealogen die onderzoek doen in de periode voorafgaande aan de achttiende eeuw, staan vaak voor grote uitdagingen. Er is veel verdwenen en bijvoorbeeld beeldenstormen, de Reformatie en klimatologische omstandigheden hebben hun sporen nagelaten op de handschriften en objecten die wel bewaard bleven. Verder is er veel verspreid geraakt en daardoor lastig te vinden. Hierdoor is het meestal noodzakelijk om bij oudere generaties een beroep te doen op secundaire bronnen. Hierbij moet worden gedacht aan alle bronnen die niet behoren tot de DTB-registers. Deze bronnen zijn terug te vinden in allerlei archieven, maar de belangrijkste zijn het oud-rechterlijk archief, het oud-administratief archief, het notarieel archief en de rest van de kerkelijke archieven.
De adelsaanspraken van de familie worden onder andere gegrond op een verklaring van het Pruisische Heroldsamt van 5 januari 1892, waarvan de gouverneur van de Nederlandse Antillen een gewaarmerkt afschrift heeft gemaakt op 11 mei 1959. In deze verklaring wordt de adoptie genoemd en een afstamming gegeven. Mevrouw N.C. Römer-Kenepa, destijds hoofd van het Centraal Historisch Archief, heeft in haar brief van 16 september 1996 (kenmerk CHA 9-57) verklaard dat het “afschrift is ondertekend door de Gouverneur drs. A.B. Speekenbrink die in de periode 1957-1961 gouverneur van Curaçao is geweest”.Het door de gouverneur opgestelde afschrift is in de vorm van een notariële akte gedeponeerd op 9 maart 1993 (1) Akte van depot d.d. 11 maart 1997, notaris J.K. Schmitz (voetnoot 38 op p. 376 van Nederlandsche Genealogieen). Mr Juchter van Bergen Quast en Dr A.F. Paula hebben in de archieven van de gouverneur geen verwijzing naar dit afschrift teruggevonden.
De verklaring van het Pruisische Heroldsamt is een secundaire bron. In deze verklaring wordt de oudere genealogie van de familie opgevoerd. De generaties zijn hieronder opgenomen. Hierin wordt ook de aansluiting met de Duitse oeradellijke familie Von Quast gegeven. Het is een onderwerp van onderzoek om voor deze genealogische opstelling nadere ondersteuning te vinden in primaire en andere secundaire bronnen.
I. Kerstien von Quast, auf Garz, tr. N.N.
II. Albrecht von Quast, auf Garz, tr. N.N. von Schlieben.
III. Joachim von Quast, auf Garz, tr. Catharina von Bocholtz, mogelijk dr. van Wilhelm von Bocholtz en Elisa von Hertefeld.
IV. Werner Quast, geb. vóór 10 jan. 1566, leenman van de abdij Gladbach, overl. omstr. 1603.
V. Antonius Quast, geb. Gladbach ± 1570, tr. vóór 3 aug. 1604 Catharina N.N.
VI. Johann Quast, geb. ± 1599, leenman en stadhouder van Odenkirchen, † ald. 26 maart 1654, tr. 1e ± 1623 Odilia Blinten; tr. 2e Wickrathberg 18 febr. 1645 Mergen Kalbs.
Bronnen: verklaring van het Pruisische Heroldsamt van 5 januari 1892; manuscript ‘Stammreihe und Nachkommen der Herren von Quast’.
Jan Hendrik Quast (1773-1825) Johan Anton Quast (1803-1859) – Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD) in Den Haag
Maria Jacoba Luydens (….-….) Cornelis Ringeling Quast (1811-1849) – Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD) in Den Haag
De adelsaanspraken van de familie worden onder andere gegrond op een tijdens de procedure door de familie ingebrachte verklaring van het Pruisische Heroldsamt van 5 januari 1892, waarvan de gouverneur van de Nederlandse Antillen een gewaarmerkt afschrift heeft gemaakt op 11 mei 1959. In deze verklaring wordt de adoptie genoemd en een afstamming gegeven. Mevrouw N.C. Römer-Kenepa, destijds hoofd van het Centraal Historisch Archief, heeft in haar brief van 16 september 1996 (kenmerk CHA 9-57) verklaard dat het “afschrift is ondertekend door de Gouverneur drs. A.B. Speekenbrink die in de periode 1957-1961 gouverneur van Curaçao is geweest”.Het door de gouverneur opgestelde afschrift is in de vorm van een notariële akte gedeponeerd op 9 maart 1993 (1) Akte van depot d.d. 11 maart 1997, notaris J.K. Schmitz (voetnoot 38 op p. 376 van Nederlandsche Genealogieen). Mr Juchter van Bergen Quast en Dr A.F. Paula hebben in de archieven van de gouverneur geen verwijzing naar dit afschrift teruggevonden.
De Duitse genealoog C. Goeters heeft na jaren van onderzoek in de lokale archieven in en rond Düsseldorf de eerdere onderzoeken van Krafft met belangrijk nieuw materiaal heeft aangevuld. De neerslag van het jarenlange intensieve speurwerk van Goeters is gepubliceerd in de Indische Navorscher (1990) met vermelding van de desbetreffende door Goeters ontdekte bronnen (1). Het is Goeters die de stamreeks op basis van authentieke bronnen wist op te voeren tot Werner Quast, leenman van de abdij Gladbach (genoemd onder meer 1566), zijn zoon, Antonius Quast (2) (genoemd 1604), leenman, en kleinzoon Johann Quast (3) (genoemd 1648), aedilis, leenman en stadhouder van Odenkirchen. Deze bewezen stamreeks is ook in het Duitse adelsboek vermeld.
(1) Met name: Stadtarchiv Mönchengladbach, Erbbücher H1,2,10,12,13, Erbbuch 1614-1620 H12, fol. 616/617 (29 mei 1620).
Anton Quast, leenman van het huis en de heerlijkheid Odenkirchen, zegelde met een monogram AQ onder een akte uit 1662, die zich momenteel in het Gelders Archief * bevindt (zie aanwijzing in de collectie Muschart).
Het betreft hier geen huis- en hofmerk. Dit zijn volgens het standaardwerk van Pama eenvoudige, op voorwerpen aangebrachte tekens die dienen om een bepaald eigendom aan te geven **. Het huismerk bestaat steeds uit een aantal rechte lijnen, daar zij in hout gekerfd moesten kunnen worden, wat bij ronde of gebogen lijnen bezwaren zou geven (Pama, p. 206). Het zegel van Anton Quast is een wapenschild – dus geen merk – met daarin zijn monogram, een gestileerde “A”. Achter het schild zijn golvende versieringen aangebracht en mogelijk is boven het schild een rangkroon geplaatst, maar dit is niet met zekerheid te bepalen omdat de kwaliteit van de afdruk dit niet toelaat.
* Rijksarchief in Gelderland te Arnhem: Gelderse Leenkamer 144 (1662-1665) (2 oktober 1662) en leenkamer van Gelder en Zutphen 32 (31 oktober 1662), in verband met het landgoed ‘De Essenpas’.
** C. Pama, Rietstaps Handboek der Heraldiek, Leiden 1987.
De familie Quast is een van oorsprong Duitse adellijke familie (Genealogisches Handbuch des Adels, Adelslexikon XI, 2000), die zich in de achttiende eeuw op de Nederlandse Antillen vestigde en daar tot het koloniale patriciaat werd gerekend (A.J.C. Krafft, Historie en Oude Families van de Nederlandse Antillen, Het Antilliaans Patriciaat, ‘s-Gravenhage 1951). In het midden van de twintigste eeuw vestigde de familie zich weer in Nederland.
Op 16 maart 1789 verhief Karl Theodor, keurvorst van de Palts en van Beieren, Johann Anton Quast (1761-?) – neef van ds. J.C.A. Quast (1718-1790), van wie de huidige generaties afstammen – in de adelstand onder toekenning van het predicaat “von”. Tijdens het rijksvicariaat van deze keurvorst, dat duurde vanaf het overlijden van keizer Jozef II op 20 februari 1790 tot de kroning van keizer Leopold II op 9 oktober 1790, werd daaraan op 1 september van dat jaar nog de titel Freiherr toegevoegd. Aangezien de keurvorst handelde in de hoedanigheid van rijksvicaris, was de aan J.A. Freiherr von Quast verleende titel een rijkstitel. Opvallend zijn de onmiskenbare verwijzingen naar het verblijf in de West in het aan hem door de keurvorst toegekende wapen.
Genealogisches Handbuch des Adels, Adelslexikon XI (2000)
A.J.C. Krafft, Historie en Oude Families van de Nederlandse Antillen, Het Antilliaans Patriciaat, ‘s-Gravenhage 1951
Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde (KNGGW), Repertorium Familiewapens van Bekende Nederlandse Geslachten, Een overzicht van de wapens van de adel, het patriciaat en aanverwante geslachten van het Koninkrijk der Nederlanden, ‘s-Gravenhage/Rotterdam 2001
KNGGW, Nederlandse Genealogieen 11, ‘s-Gravenhage 1996
KNGGW, Nederlandse Genealogieen 13, ‘s-Gravenhage 2005
KNGGW, Kwartierstatenboek III, ‚’s-Gravenhage, 1993
KNGGW, Kwartierstatenboek IV, ‘s-Gravenhage/Rotterdam 2000
V.A.M. van der Burg en C.E.G. ten Houte de Lange, De hoogstaangeslagenen in ‘s Rijks directe belastingen 1848-1917. De verkiesbaren van de Eerste Kamer der Staten, ‘s-Gravenhage/Rotterdam 2004